Dietrich Bonhoeffer
Theoloog - Christen - Tijdgenoot
Christus en de  mondige wereld
Ongemeen boeiend blijft het om in Bonhoeffers brieven de genese te volgen van het thema 'Christus en de mondige wereld' (voorjaar / zomer 1944). De betekenis van het begrip mondigheid is inmiddels in vele richtingen uitgewaaierd. Op het eerste gehoor is het zoiets als de 'gemene deler' van de huidige verlichtingscultuur. Mondig willen we zijn, ja. En hoe. Een ieder voor zich. Maar wat bedoelde Bonhoeffer met 'mondigheid'? En hebben wij zijn gedachten hierover inmiddels verwerkt? Of zijn we daarmee nog maar net begonnen?

Bonhoeffer zelf vond de vraag van 'Christus en de mondig geworden wereld' de eigenlijke en belangrijkste theologische vraag in de nieuwe tijd. Met de kanttekening dat hij zelf zijn gedachten hierover nog niet af vond. Aan Bethge schrijft hij 'nog meer de opgave dan de oplossing' ervan te zien. Maar ook zo valt er veel te leren en proef je de intensiteit van Bonhoeffers denken, waarin het in eerste instantie gaat om de juiste
vraagstelling. Volgens sommige van zijn leerlingen blonk Dietrich Bonhoeffer uit in het stellen van vragen. Misschien ligt daarin ook nu nog wel zijn grootste kracht. Juist in de vragen die hij stelt, proef je de diepgang, zijn betrokkenheid en scherp theologisch inzicht. Bonhoeffer kan de dingen zeggen als geen ander. Je blijft ook lezen en zoeken in wat hij schrijft, zonder het gevoel te hebben er helemaal de vinger achter te krijgen. Bij Bonhoeffer blijf je je verwonderen en leer je niet alleen met de kop, maar ook met het hart en de wil. Zijn eigen woorden blijken ook steeds weer af te wijken van veel Bonhoeffer-interpretaties, met name uit jaren zestig. Hij stuurt de christen inderdaad de wereld in. Maar 'secularisering' is nog geen secularisme. Laat staan nihilisme. Ook van Bonhoeffers concept van de mondige wereld is Christus zelf uiteindelijk constituerend subject. Maar zover zijn we nog niet.

Ik ga eerst in op de fragmenten in de brieven van 9 maart, 8 juni en 16 juli 1944, waarin Bonhoeffer laag voor laag zijn thematisering van de mondige wereld ent op de historische ontwikkeling die hij eraan ten grondslag ziet liggen. In de gevangenis las hij Wilhelm Dilthey's
Weltanschauung, een analyse van de geestesgeschiedenis van Europa. Deze studie vormt de ondergrond van zijn eigen gedachtevorming over de mondigheid van de wereld. Wat is het geval? In de dertiende eeuw verandert er iets in Europa. Er komt een antiklerikaal bewustzijn op, dat doorwerkt in het humanisme en tot bij Lessing, Goethe en Gotthelf. Dit humanisme aanschouwt de wereld in een zekere nuchterheid en vormt een enorme impuls voor de opkomst van burgerij, koopmanschap en wetenschap. Bovendien ziet Bonhoeffer het aansluiten bij het oudtestamentische 'einfach irdische' levensbesef, dat (lezen we elders) niet 'Apollinisch' (klassiek, gestileerd), niet 'Dionysisch' (in roes en extase) en niet 'Faustisch' (zichzelf vergrotend) is. Rank is dit humanisme, ingetogen en eenvoudig. Niet als de Alpen, maar als de Harz, waar de familie Bonhoeffer de zomer doorbracht.
In de brief van 8 juni benoemt Bonhoeffer nog duidelijker welke beweging hij nu precies ziet opkomen in het vroeg-humanisme: die in de richting van de menselijke autonomie. De mens heeft geleerd het op vele levensterreinen 'zonder de hulp van de werkhypothese God' te stellen. In dit proces van mondige godsverdringing heeft 'God' steeds meer terrein verloren. De tot zelfbewustzijn komende wereld verstaat steeds meer haar eigen levenswetten, met name door de resultaten van de wetenschap. Bonhoeffer ziet dit als een noodzakelijke en onomkeerbare ontwikkeling. Het gaat volgens hem dan ook niet aan, om (met de christelijke apologie) de klok terug te willen draaien. Veel vragen zijn inmiddels 'ohne Gott' even goed beantwoord. Een 'stichtelijke' natuurwetenschapper of arts acht hij een zwetser.
Zijn er dan geen 'laatste vragen' waarop alleen de kerk een antwoord heeft (schuld, dood)? Bonhoeffer draait deze vraag om: Wat als op een dag ook deze 'ohne Gott' beantwoord worden? Zijn conclusie is dat heel de vraagstelling niet klopt zolang het uitgangspunt nog 'religieus' is, d.w.z. uitgaat van een aparte 'ruimte' waar 'God' het 'nog' voor het zeggen heeft. Dat leidt tot dualisme, bevoogding en particularisme. Nooduitgangen volgens Bonhoeffer, die de zuil overeind houden, maar de wereld op z'n beloop laten. Alleen Barth keerde zich radicaal tegen de religie zelf, en dat is ook volgens Bonhoeffer de enige optie om de religiekritiek van Feuerbach het hoofd te bieden.

Zo wordt duidelijk wat Bonhoeffer niet wil: terug naar de bevoogding van een volwassen geworden wereld (vanuit een met kunst- en vliegwerk overeind gehouden 'kerkelijke positie'). De vraag is niet hoe wij de mondig geworden wereld het hoofd bieden. Wij zijn zelf in die mondigheid inbegrepen! Zolang wij dat niet aanvaarden, kan niet de
werkelijke vraag (het gaat niet om onze 'christelijke problemen') aan de orde komen: hoe Jezus Christus vandaag Heer der wereld kan zijn, ook van mondige mensen. Het kasplantje uit de zuil brengt zijn vrucht voort in de volle grond van een mondig geworden wereld. Terugkeer tot de heteronomie en het klerikalisme van de Middeleeuwen kan alleen tegen de prijs van een 'salto mortale': door de intellectuele redelijkheid - kenmerk bij uitstek van de moderne wereld - op te offeren. Is intellectuele redelijkheid dan zaligmakend? Nee: Bonhoeffer onderscheidt haar van een 'letzte' redelijkheid: die van boete en omkeer, in het worden als een kind in het Koninkrijk Gods (Mat. 18:3).
Samengevat zegt hij: 'mondigheid' is onze positie in de wereld van vandaag. De kerk zal, in haar diepgewortelde neiging tot religie, het slepende been bij moeten trekken. 'Seculariseren' geen optie, maar noodzaak. Het aanvaarden van de mondigheid van de wereld bevrijdt van een angstig, archaïsch en marchanderend godsgeloof. We leven niet meer in de Middeleeuwen. En met christelijke eilandjes in de cultuur komen we er niet (ook de 'bible belt' is on line). In de moderne tijd kan het vita christiana niet anders dan 'wereldlijk' zijn.

Maar dan gaat Bonhoeffer verder! Zijn brieven uit de gevangenis zijn geen pleidooi voor mondigheid 'an sich' en lenen zich in hun persoonlijke karakter ook niet voor systematisering. Wel kan worden opgemerkt dat zijn nadenken over de mondigheid van de wereld een richting heeft. Zonder die richting krijgen we niet de volle smaak van zijn denken als christelijk theoloog te pakken, maar blijven we achter met de kater van een flets humanisme (de lauwe soep van de dominante links-liberale moraal). Bonhoeffer spreekt met twee woorden over de mondigheid van de wereld. Niet als journalist, maar als theoloog. Het gaat hem om 'Christus en de mondige wereld'. Een troosteloos eendimensionaal leven (dat ons rest na 'de dood van god') is het laatste wat hij in de zin heeft. De religie is op pensioen gesteld. Allee. Er is er geen dualisme meer tussen 'christelijk' en 'wereldlijk' (we ademen dezelfde moderniteit in). Maar er blijft wel dualiteit. Ook Bonhoeffers concept van de mondige wereld wordt gedragen door zijn christologie. In zijn 'Na tien jaar' schreef hij al dat wij door verantwoordelijke daden 'deel krijgen aan de wijdte van het hart van Christus'. Wij zijn geen heren, maar werktuigen in de hand van de Heer, die alles bewaard heeft en veranderd, want bevrijd van alle zelfzuchtige kwelling. Het 'Ik' van Christus ('zie, Ik maak alle dingen nieuw') staat tegenover de 'wereld'. Dat stelt Bonhoeffer niet alleen in Nachfolge, maar ook in de gevangenis. Er blijven twee polen: niet van kerk en wereld, maar van Christus en de wereld. Deze polariteit houdt de belofte open, en brengt de wisselstroom, de messiaanse dynamiek in het christenleven, op gang. Zonder de dualiteit van 'Christus en de mondige wereld' is er geen herschepping, geen lofzang, geen gebed. Wij moeten er alleen voor waken Christus (in wie wij geloven) gelijk te stellen met een menselijk en wettisch religieus apriori (waarin wij niet geloven). Ik geloof niet in mijn geloof. En ook niet in de kerk, maar in Jezus Christus alleen als 'het waarachtig licht, dat ieder mens verlicht en komende was in de wereld' (Joh. 1).
In de weg van Jezus' zelfontlediging ziet Bonhoeffer een theologische bekrachtiging van onze 'Lage vor Gott'. De wijze van Zijn presentie is niet die van almacht. God laat zich uit de wereld wegdrukken. Om haar zo zijn liefde te bewijzen. In 'overmachtige onmacht' (H. Berkhof).

De erkenning van de mondige wereld, die Bonhoeffer zowel fenomenologisch als theologisch duidt met de woorden 'vor Gott und mit Gott leben wir ohne Gott', laat geen ruimte voor kerkelijke power play ('hour of power'). Daarin schuilen nog verouderde 'potentia'-voorstellingen (vgl. I Kon. 19: non in commotione Dominus!). Waar en hoe vinden wij God dan wel in de wereld? In antwoord op deze vraag zegt Bonhoeffer: erkenning van de mondigheid van de wereld maakt de blik vrij voor onze opdracht in de wereld. In de Bijbel gaat het niet over een (metafysische) God, die op afroep beschikbaar is, maar om de vraag of ik één uur met Christus kan waken in Getsemané. Wij moeten onze blik leren wenden van 'God in zijn almacht' naar God in zijn lijden. Daar is de vindplaats van heil en klinkt de roeping tot navolging. Het gaat er niet om in een post-Constantijnse tijd een vorm van religie overeind te houden, die achterhaald is. De vraag is hoe wij ons als mondige burgers in het spoor van Christus laten meetrekken, in onze daden en gehoorzaamheid zijn barmhartigheid laten spreken. Dat is de diaconale spits van het 'etsi deus non daretur' bij Bonhoeffer. Mondigheid is geen doel in zich, maar een tussenfase in het afscheid van de religie. Bonhoeffer noemt haar (ontevreden over eigen formuleringen) 'god-loos', maar ook een paar keer 'goddeloos' - waaraan de ware (goddelijke en menselijke) liefde lijdt. Maar juist in dit lijden en het er (leren) zijn voor de ander gaat zij 'elk beminnen hemelhoog te boven'. Gods eigen, lijdende liefde (Jes. 53) is de norm en bron, die onze mondigheid vruchtbaar maakt. Dat is heel iets anders dan secularisme. Zonder de 'cantus firmus' van de liefde tot God en zijn eeuwigheid, zegt Bonhoeffer elders (brief 20 mei 1944), 'glijdt' het contrapunt, dat volledige zelfstandigheid heeft zolang het in relatie staat tot de cantus firmus 'af'. We blijven in een seculier geworden wereld dus wel zingen! Bonhoeffer zoekt geen mondigheid die het christelijk leven frustreert, maar terugvoert tot haar kern. Een messiaanse mondigheid, die inspireert tot het volle leven 'coram Deo et hominibus'.

dr. T.G. van der Linden


[Deze tekst verscheen eerder in het Bonhoeffer-themanummer van In de Waagschaal,
eind november 2003]
© 2016  Dutch Language Section of The International Bonhoeffer Society
Home English Intro Page Agenda Archief Foto's 't Werkgezelschap Links Literatuur Verslagen BWN