Dietrich Bonhoeffer
Theoloog - Christen - Tijdgenoot
100 jaar Bonhoeffer
Bonhoeffer: spiritualiteit, actualiteit’                                Utrecht, 11 februari 2006
           T.G. van der Linden

Vanmiddag stellen wij, 100 jaar na zijn geboorte,
de vraag naar de actualiteit van Dietrich Bonhoeffer.
Dat hij niet alleen muzikaal was,
waarvan we vanmorgen een proeve beleefden,
maar er ook nog steeds muziek in Bonhoeffer zit als christelijk theoloog,
mag blijken uit de brede belangstelling
voor zijn leven en werk, in binnen- en buitenland.
Afgaande op de vele activiteiten, leeskringen,
publicaties en conferenties rondom Bonhoeffer
- en op de recente heruitgave van zijn werk -
zou men zelfs de stelling kunnen wagen
dat hij nooit eerder zo breed gewaardeerd werd.
Daarbij speelt uiteraard mee het gegeven van ‘een eeuw Bonhoeffer’,
dat als vanzelf de nodige aandacht genereert.
Al zal de echte liefhebber zeggen
dat het steeds weer de inhoud bij Bonhoeffer is,
die oude en nieuwe belangstelling wekt.

Het beeld is daarbij wel enigszins diffuus.
Enerzijds slaan theologen, zoals laatstelijk Frits de Lange,
met een beroep op Bonhoeffer nog steeds nieuwe wegen in,
waarbij hij nadrukkelijk als cultuurtheoloog
en christelijk humaan denker wordt gewaardeerd.
Bonhoeffer zocht naar ‘een nieuwe taal,
misschien wel geheel a-religieus’, en schreef:
‘wij moeten het riskeren aanvechtbare dingen te zeggen
als daardoor vitale vragen worden aangeroerd’,
waarbij hijzelf op fascinerende wijze
een theologie van het Woord (van God die spreekt)
verbindt met de moderne mondigheid –
de presentie van God niet in een sacrale bovenwereld zoekt,
maar in het profane bereik van het ‘diesseitige’
aardse leven, in het spoor van de incarnatie.
Die inspiratie door Bonhoeffer, in het zoeken
naar nieuwe en verdere theologische wegen,
is nog niet uitgewerkt. Aan zijn moderne interpretatie
worden nog steeds nieuwe hoofdstukken toegevoegd,
zoals bijvoorbeeld ook door Coert Lindeijer (senior),
die Bonhoeffer en het postmoderne denken met elkaar probeert te verbinden.

Aan de andere kant van het spectrum
kan men ontegenzeggelijk van een herwaardering
van Bonhoeffer spreken in orthodox christelijke kring –
het aantal artikelen over Bonhoeffer
in de christelijke media de afgelopen weken
was nauwelijks bij te houden.
Er is sprake van een ware inhaalslag,
waarbij het gevaar niet denkbeeldig is,
dat hij nu niet geannexeerd wordt als links theoloog,
zoals in de jaren zestig gebeurde,
maar als ‘knuffeltheoloog’ van orthodox kerkelijk Nederland,
wiens vroomheid ten voorbeeld staat aan komende geslachten
(waarbij er, toegegeven, mindere voorbeelden zijn).
Bonhoeffer zelf wilde geen heilige zijn,
maar, zoals hij tegenover Jean Lassere bekende in 1931,
‘leren geloven’ – op die lijn kan men steeds bij hem terecht.

Ik zou Bonhoeffer vanmiddag willen typeren
als een authentiek christen, kritisch denker en grensverleggend theoloog.
Wie kennis maakt met Bonhoeffer,
merkt hoe authentiek hij in de situatie van zijn dagen
wil geloven, kritische vragen stelt en wegen inslaat,
zowel in zijn denken als in zijn handelen,
die nog altijd verbazen.
Dat een luthers predikant betrokken zou zijn
bij de kern van het politieke verzet
dat de omverwerping van Hitler voorbereidde,
wekte toentertijd al verbazing.
En na de oorlog heeft het ook nog enige tijd geduurd,
voor men in Duitsland de morele moed van Bonhoeffer,
naar waarde wist te schatten.
Hij handelde naar wat hij in de gegeven situatie
als zijn plicht en verantwoordelijkheid zag,
waarbij hij telkens verrassende wegen insloeg.

Zo kiest hij (ik geef een aantal voorbeelden) als kind voor de theologie,
terwijl iedereen thuis verwacht dat hij musicus zal worden;
interesseert hij zich als buitenlandstudent in Manhattan,
New York, voor de zwarte gemeenschap in de arme stadswijk Harlem;
verstaat hij zich daarna in Berlijn, in een tijd dat catechese
(naar de letterlijke Griekse betekenis van het woord)
nog ‘naar beneden echoën’ inhield,
op basis van vriendschap met zijn catechisanten,
de achterstandsjongeren van de Zionskirche;
en wenst hij als directeur van het seminarie in Finkenwalde
niet als meneer de directeur, maar als ‘broeder Bonhoeffer’
aangesproken te worden, overeenkomstig zijn ideaal
(en experiment) van christelijke broederschap
als vormend element in de voorbereiding op het predikantschap.
Het zijn voorbeelden van de beweeglijkheid van Bonhoeffer
en van zijn authentieke streven,
om telkens de leer in te bedden in het leven.
Christelijk geloof is voor hem christelijk leven:
het is oriëntatie op Christus met het oog
op de sociale en politieke werkelijkheid,
dat wil in Bonhoeffers dagen zeggen
(zoals hij schrijft): met het oog op
‘het gekrenkte recht, de onderdrukte waarheid,
de vernederde menselijkheid en de verkrachte vrijheid.’
In die arena staat Christus voor hem in het centrum,
zonder de ‘religieuze’ inkleding van 19 eeuwen christendom.
Bevrijdingstheologen herkenden in hun situatie
deze hartstochtelijke inzet van Bonhoeffer,
die zich, samen met anderen, waaronder Martin Niemöller,
kritisch opstelde tegen een kerk
die zich liet neutraliseren door de overheid
en niet scherp onderscheidde tussen (Gebot der Stunde!)
‘germanendom òf christendom’.

Een beweeglijk denker en een bewogen denker.
Dat is Bonhoeffer. Als academicus in zijn vroege jaren,
die de wereldkerk ontdekt en zich hartstochtelijk
voor de oecumene en de vrede inzet;
als geëngageerd theoloog van de Bekennende Kirche,
waarbij tijdens de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn
blijkens een raamtekst al duidelijk was waar het naar toe zou gaan:
Nach der Olympiade
hauen wir die B.K. zu Marmelade;
dann schmeissen wir die Juden raus
denn ist die BK aus.

Een beweeglijk en bewogen denker is Bonhoeffer ook
en eens temeer in de laatste periode van zijn leven,
waarin hij nadenkt over de toekomst
en de volle consequenties aanvaardt van zijn navolging
en keus van verzet tegen de nazi’s.

Stellen wij vandaag de vraag naar de actualiteit van Bonhoeffer,
dan is het goed daarbij te onderstrepen
dat zijn theologie ontstaan is in wisselwerking
met de situatie van zijn dagen.
Dat wij in Bonhoeffer m.a.w. te maken hebben
met een christelijk theoloog, wiens denken niet eenkennig is,
maar kritisch en dialogisch.
Ik licht dit toe aan de hand van drie voorbeelden,
die in de opzet van mijn lezing de laatste opstap vormen
naar een actueel portret van Bonhoeffer.

Het eerste voorbeeld haal ik uit Navolging.
Bonhoeffer wil in dit boek uit 1937 ‘niet duiden en interpreteren’,
zoals hij schrijft, maar ‘geloven en gehoorzamen’.
‘Interpreteren is het werk van de slang’, meent hij.
Wij moeten gehoorzamen en Christus navolgen,
in een tijd – daar heb je het dialogische –
dat de lutherse orthodoxie een karikatuur van de genade gemaakt heeft.
Zij heeft met haar leer van ‘goedkope genade’ de kostbare genade te grabbel gooit.
Voltaire spotte al: Dieu? Pardonner c’est son métier:
God heeft van vergeven zeker zijn beroep gemaakt?
en Camus typeerde de kerk als een ‘alles omvattende wasserij’.
Tegen die karikatuur keert ook Bonhoeffer zich, fel en radicaal,
in het spoor van Kierkegaard
en diens kritische Einübung in das Christentum.
Achteraf kunnen we constateren dat Bonhoeffer
hoewel hij zegt niet contextueel te willen theologiseren,
dit natuurlijk toch doet. Dat de accenten in Navolging
er niet geweest zouden zijn, als hij ook in dit boek niet
- zij het impliciet en in sterk geestelijke taal –
in gesprek zou zijn geweest met zijn tijd en de kerk van zijn dagen.

Een tweede voorbeeld van Bonhoeffers tijdbetrokken theologiseren
vinden we in zijn Ethik. Daarin zegt hij: lange tijd heeft in
de christelijke theologie de zondaar model gestaan
voor Gods weg met ons mensen.
Tegenwoordig zullen wij die weg,
nu wij allen zondaars gebleken zijn,
aan de weinige rechtvaardigen aflezen.
Bonhoeffer keert hier – de ogen geopend
door de onthutsende zwakheid van christelijk Duitsland –
niet minder dan de scopus van 15 eeuwen Augustijns en Anselmiaans denken om.
Vandaag is het niet de zondaar,
maar zijn het de weinige rechtvaardigen die ons op Christus wijzen!
Bonhoeffer herkent daarbij concreet
in Jezus’ zaligspreking van ‘de vervolgden omwille van de gerechtigheid’
zijn seculiere tijd- en verzetsgenoten, die anders dan veel christenen
wel bereid waren hun leven in de waagschaal te leggen.

Bonhoeffers theologie ontstaat in de confrontatie met zijn tijd.
Ik geef daarvan nog een laatste voorbeeld, uit de gevangenisbrieven.
Hierin realiseert Bonhoeffer zich, eind 1943,
nadat hij het Oude Testament nog eens goed gelezen heeft,
dat het christendom, zoals vaak is voorgesteld,
géén verlossingsreligie is, zoals de gnostiek
en mysteriereligies dit waren in de tijd van het Nieuwe Testament.
Dat ons niet, als uítweg uit dit leven,
de hemel rest, maar de roeping tot het christelijk leven
verantwoordelijkheid voor deze aarde inhoudt,
precies zoals Israël in het Oude Testament geroepen is
Gods volk op áárde te zijn.
‘Vergeef me de uitdrukking’ schrijft hij aan Bethge,
maar er zijn nu eenmaal belangrijker dingen dan het individuele zielenheil,
het gáát om het Koninkrijk van God op aarde.’
En ook: ‘Jezus roept ons niet tot een nieuwe religie, maar tot het leven’.
Zo ontstaat ook Bonhoeffers religiekritiek in een situatie
waarin het Europese christendom het ernstig liet afweten.
De accenten die Bonhoeffer legt
geven aanleiding hem te typeren als een theoloog
die in hoge mate naar het ‘Gebot der Stunde’ vraagt:
naar wat nu de weg en de richting moeten zijn.

U begrijpt dat ik deze enigszins uitvoerige inleiding
nodig heb gehad, om tot mijn doel te komen:
om een actueel portret van Bonhoeffer uit te tekenen,
niet in het luchtledige, maar in de context
en tegen de achtergrond van onze huidige tijd.
Laat ik daarbij op voorhand zeggen, dat ik met Bonhoeffer uitkom
bij een kritische cultuuranalyse, die echter

géén cultuurpessimisme beoogt, maar kritisch-solidair
accenten vanuit Bonhoeffer legt.
Een enkel woord over zijn visie op optimisme.
Bonhoeffers leven speelt zich af in een crisistijd.
Geboren in1906 maakt hij de neergang van Duitsland mee,
in de Eerste Wereldoorlog en daarna de sociale, politieke en economische malaise,
de opkomst van het antisemitisme en nationaal-socialisme.
Bonhoeffer leefde in een crisistijd.
Toch schrijft hij, eind 1942, in zijn bekende stuk ‘Na tien jaar’,
dat wij beter optimistisch kunnen zijn dan pessimistisch
(afwachtend, berekenend of sofistisch).
‘Optimisme als wil tot de toekomst
en als kracht van hoop zal niemand belachelijk maken’, schrijft hij,
‘al vergist men zich honderd keer
bij de arbeid voor een betere toekomst’.
Het gaat vanmiddag dus niet aan,
deze feestelijke dag ter gelegenheid van Bonhoeffers 100e geboortejaar,
(al is de inzet kritisch) te bederven met pessimisme!

Ik doe het anders. Ik laat in de rest van mijn lezing
vier basiswaarden in Bonhoeffers houding en theologie
uitkomen tegen de achtergrond
van een aantal ontwikkelingen in onze tijd,
waarvan men zich op zijn minst kan afvragen of ze gezond zijn.


I.   Welnu. Hoe staat het ervoor met ons land?
Gaat u er even voor zitten. De schrijver Thomas Roosenboom
nam deze vraag op in de laatste Kellendonklezing,
onder de titel Denkend aan Holland.
Zijn rede bevat een luchtig getoonzette, maar daarom niet minder
scherpe aanklacht van de Nederlandse samenleving.
Volgens Rosenboom onderscheidt de moderne Nederlander
zich op drie punten van anderen:
a) hij denkt dat hij overal recht op heeft;
b) hij is ongeremd;
en c) hij denkt dat de rest van de wereld hem geweldig vindt (p.8).
Rosenboom heeft geen affiniteit met de uitgelaten oranjesupporter,
schreeuwerige kinderprogramma’s en dolle grachtenvaarten.
Hij hekelt met name een opvoeding waarbij kinderen
alleen nog gewend zijn om hun zin te krijgen.
Tegen deze achtergrond breekt hij een lans voor een oude deugd,
namelijk voor (citaat) ‘het vermogen om je in te houden,
los van profijt en onmiddellijke behoeftebevrediging’.
Nu zullen de dagelijkse ergernissen
van een keurig hoofdstedelijk burger als Rosenboom
niet die van iedereen zijn.
Verschillende commentatoren, zoals de essayist Cyrille Offermans,
hebben Rosenbooms rede ook bestempeld
als een filippica en jeremiade.
Was alles vroeger beter?
En hoe zit het met de ouders van die kinderen?
Het gaat nu echter niet om Rosenboom,
maar om de betekenis van Bonhoeffer
tegen de achtergrond van wat Rosenboom in beeld brengt:
een geest van een algemene opwinding in ons land,
waarin veel (zo niet alles) draait om het individu en zijn behoeften.
Tegen deze achtergrond ontmoeten wij in Bonhoeffer iemand die zegt
- in woord, houding en geschrift - :
bij respect begint het leven.
Bonhoeffer als theoloog van het respect.
Dat is mijn eerste punt. Scherp ziet hij de gevaren
van de massacultuur en van een vorm van opgewondenheid en domheid,
waartegen geen kruid gewassen is. Hij noemt het (citaat)
een psychologisch bijverschijnsel wanneer een sterke machtsontplooiing
een groot aantal mensen met domheid slaat.
Dit lijkt zelfs een sociologisch-psychologische wetmatigheid.
De macht van de een veronderstelt de domheid van de ander (…);
onder het overweldigende effect van een bepaalde machtsontplooiing
wordt de mens van zijn innerlijke zelfstandigheid beroofd.
Vervolgens ziet hij ervan af, al dan niet bewust,
nog zelfstandig te reageren op de actualiteit (einde citaat).

Bonhoeffer heeft het hier over de uitwerking van het nationaal-socialisme
op de grote massa in Duitsland. Die actualiteit is er niet meer.
Toch kunnen wij ons afvragen of Bonhoeffers alerte observatie
van het overweldigende effect van de massacultuur op het individu
niet hoogst actueel is.
Kijken we vandaag alleen naar het effect
van de reclame en commerciële televisie op de brede massa,
dan zal moeilijk te ontkennen zijn dat de huidige verleuking
in de samenleving in hoge mate samenhangt
met het dagelijkse bombardement aan show-tv, reality-tv,
soapseries en andere zet-de-camera-maar-open dwaasheid,
waaronder men het als beschaafd burger geen tien minuten uithoudt.
Registreer ook de onrust van kinderen,
die nu zelf de leukste thuis willen zijn
en na een paar blokken reclame snel weer naar Bart Smit willen.
Bonhoeffers scherpe blik op de invloed van de massacultuur
op het individu en zijn handelingsbekwaamheid,
heeft een signaalfunctie die wij niet mogen negeren.
Hetzelfde geldt van wat hij schrijft (eind 1942)
over de neergang van het kwaliteitsgevoel.
In Bonhoeffer ontmoeten wij iemand die er persoonlijk voor wil strijden om (citaat)
weer een gevoel voor menselijke distantie te ontwikkelen
en niet te bezwijken onder een anarchie van waarden (…).
Wanneer men niet meer helder weet
wat men zichzelf en anderen verschuldigd is,
waar het gevoel voor menselijke kwaliteit
en de kracht om afstand te houden verdwijnen,
staat de chaos voor de deur.
En dan volgt er zo’n typisch theologisch Bonhoeffer zinnetje:
In andere tijden mag het de zaak van het christendom geweest zijn
voor de gelijkheid tussen mensen op te komen,
vandaag zal juist het christendom zich met overtuiging inzetten
voor het respecteren van menselijke distantie en menselijke kwaliteit.
De misvatting dat dit egoïstisch zou zijn, de goedkope verdachtmaking
dat het hier om een elitaire houding zou gaan,
moet daarbij – zonder ons van de zaak af te leiden –
op de koop toe worden genomen (einde citaat).

En dan ziet hij ook een hoopvolle keerzijde: namelijk dat wij (citaat)
midden in het proces van verpaupering…
tegelijk de geboorte meemaken van een nieuwe adellijke houding,
die een kring van mensen samenbindt
uit alle vroegere maatschappelijke lagen (einde citaat).
Bonhoeffer bedoelt een adel, die bestaat in waarden
als toewijding, zelfopoffering, zelfrespect en respect voor de ander.

Zegt Bonhoeffer nu hetzelfde als Rosenboom?
Nee, hij zegt meer. Rosenboom ergert zich voornamelijk.
Bonhoeffers aristocratische visie heeft messiaans élan.
Hij laat, wanneer hij voor afstand houden pleit, de ander niet los
en ziet in de weg van Jezus een dienstbaarheid uitgetekend,
die nooit aan waarde inboet.
Hij biedt ook een praktisch alternatief,
door ervoor te pleiten om in een geest van evangelische nuchterheid (citaat)
terug te keren van de haast tot de stilte,
van de verstrooiing naar concentratie,
van snobisme naar bescheidenheid
en van mateloosheid naar zelfbeheersing (einde citaat).
Bonhoeffer als theoloog van het respect. Dat is mijn eerste punt.

II      In de tweede plaats accentueer ik zijn betekenis
als theoloog van de gemeenschap.
Ik doe dat allereerst tegen de achtergrond van
wat ik nu maar noem ‘de crisis in het protestantse kerkgevoel’
en vervolgens tegen de achtergrond van het individualisme.
Wat het eerste betreft: we hebben kort geleden
de fusie achter de rug tot één Protestantse Kerk in Nederland.
Voor wie echter de plaatselijke fusiebarometer volgt,
is het duidelijk, dat een gezamenlijke protestantse identiteit
zich niet laat zomaar opleggen. Een nieuw kerkgevoel en kerkbesef
laat zich niet afdwingen.
Het evenwicht is broos.
We leven bovendien in de tijd van de korte lontjes,
waarbij een openlijk conflict als over de kerkelijke financiën
ook al geen goed doet aan het imago van de kerk.
De klok slaat bovendien in de richting van het congregationalisme.
Als reflex op de postmoderne cultuur wellicht
kijkt men op plaatselijk vlak vooral naar zichzelf,
in een concentratie op het eigen huismerk.
Het dragende besef deel uit te maken van een groter
en wereldwijd kerkverband, raakt daarbij op de achtergrond.  
Hier valt bij Bonhoeffer als man van de oecumene
en hartstochtelijk theoloog van de kerk het nodige te leren.
Aan de wand van de kapel in Finkenwalde,
een omgebouwde gymzaal, hing de tekst
Ein Herr, Ein Glaube, Eine Taufe.
Zo wilde Bonhoeffer ook na de kerkscheiding in Duitsland
over de kerk denken en spreken,
vanuit een sterk ontwikkeld besef van haar katholiciteit.
Dit besef is vandaag opnieuw hard nodig.
Het verrijkt en corrigeert een subjectieve geloofsbeleving,
die uiteindelijk verlammend en verstikkend werkt.
Met een functioneel pakketje ´mijn waarheid´
naast de files met ´mijn documenten en ´mijn afbeeldingen´,
komen we er niet, als christen niet, als gemeente niet en als kerk niet.
Bonhoeffer zag in de kerk die hij liefhad
een wereldwijd huis van gerechtigheid en vrede.
Dat blijkt ook uit zijn laatste levensbericht,
wanneer twee SS-ers in burger hem komen halen
in het schoolgebouw waar hij zich op dat moment
met een aantal medegevangenen bevindt.
Hij laat dan voor zijn Anglicaanse vriend bisschop Bell
de woorden achter:
zeg hem dat dit voor mij het einde, maar ook het begin is.
Dat ik met hem geloof in het beginsel
van onze alomvattende christelijke broederschap,
die uitgaat boven alle nationale belangen
en dat onze overwinning zeker is       (Bethge, p.953).
Bonhoeffer heeft laten zien,
dat christelijk geloof levensecht geloof is,
en dat de katholiciteit van het geloof en van de kerk
daarbij geen bijzaak is.
Tegen deze achtergrond zal men moeten vrezen
dat een protestantisme dat zichzelf slechts viert
als triomf van de vrijheid van het individu
de verdwijning nabij. Het lost op in de maalstroom van de tijd,
zoals Alyster McGrath waarschijnlijk terecht gesteld heeft.
Het schaadt de identiteit en vitaliteit van de kerk
als het op protestants erf bij een geest van ‘vrijheid, blijheid’ blijft
en er geen nieuw besef van katholiciteit groeit,
waarin Bonhoeffer, ook in openheid tot de Romana, een kritisch voorganger is.

Een tweede aspect van Bonhoeffer als theoloog van de gemeenschap
behandel ik naar aanleiding van een casus.
De telefoon ging.
Aan de lijn informeerde een agent van een castingsbureau
of het mogelijk was het fraaie dorpskerkje te gebruiken
voor een aanstaand katholiek huwelijk.
Ik wierp tegen dat dit protestantse godshuis geen altaar had
en dat dit een complicerende factor was.
Waarop het antwoord luidde:
Nou meneer, dan huren we er een!
Het altaar als huurstuk.
Men zou denken dat het een uitzondering is,
maar ik vrees dat geschetst voorval tekenend is
voor de houding van velen tegenover de kerk als gemeenschap.
De kerk is vooral decor.

Ik had u ook het voorbeeld kunnen noemen van een randkerkelijk doopechtpaar,
waarmee ik nu meer dan driekwart jaar correspondeer
over een geschikte doopdatum
(het laatste bericht was, dat zij nu zwanger is,
en dan toch liever de kinderen in één dienst laat dopen,
 liefst een keer op zaterdagmiddag).
Zo zouden er meer voorbeelden te noemen zijn
van hoe zelfgericht het postmoderne individu zich doorgaans verstaat
tot de kerk en haar sacramenten.
Bonhoeffers zet ons hier op een heel ander spoor.
Hij had groot respect voor de gemeenschap in Christus
en voor de vrijheid in Christus.
Zijn Leven met elkaar is niet zo sprankelend als zijn brieven,
maar er staan wel een paar behartigenswaardige dingen in op dit punt,
zoals het herhaalde zinnetje
dat niemand eisend toe kan treden
tot de gemeenschap van Christus’ kerk.
Het is een pleidooi voor een geest van bescheidenheid
en van concreet respect voor de ander, die ik in de parochie ontmoet.
De ander is er niet om mijn wensen te bevredigen.
Wij vinden de kerk niet uit, wij worden er in opgenomen.
God haat dromerij, schrijft Bonhoeffer kras.
Zijn theologie opent ons m.a.w.
de ogen voor de gave van de gemeenschap,
al zal men die onder smarten bewaren,
en zal met dezelfde Bonhoeffer soms ook moeten zeggen,
dat er ook grenzen zijn aan de kerk.
Dat zij ook danig teleur kan stellen
als in zichzelf gekeerd huis.

III.  Ik kom tot mijn derde punt.
Daarbij bepaal ik uw aandacht bij Bonhoeffer
als theoloog van de verantwoordelijkheid.
Daarbij weersta ik de verleiding dit accent in zijn theologie
uit te spelen tegen onze huidige, postmoderne levensorganisatie.
Ik wil mij niet als cultuurpessimist opwerpen
en meen juist op dit punt te leren van de ontwikkeling bij Bonhoeffer.
De zaak is daarbij deze.
Bonhoeffers Navolging en Leven met elkaar zijn betrekkelijk eenduidig.
Ze gaan over gehoorzaamheid, nader ‘eenvoudige gehoorzaamheid’.
Later lijkt Bonhoeffer te beseffen,
bijvoorbeeld op de twee momenten dat hij in de gevangenis
kritisch op zijn Navolging reflecteert (hoewel hij er nog steeds achter staat),
dat niet alleen de werkelijkheid complex is,
maar ook de begrippen gehoorzaamheid, verantwoording
en verantwoordelijkheid niet eenduidig zijn.
‘Van eenvoudige gehoorzaamheid naar complexe gehoorzaamheid’
zo zou men de ontwikkeling bij Bonhoeffer kunnen aanduiden.
In de brieven uit de gevangenis komt daar nog een element bij:
Bonhoeffers nadenken over de ontwikkeling van de feodale tijd
naar de situatie van de moderne samenleving,
die hij aanduidt met het begrip ‘mondigheid’.
Deze mondigheid vraagt om een radicale herziening
van het traditionele, metafysische godsbeeld volgens hem.
Ik wil maar zeggen: Bonhoeffer heeft oog voor de verschuivingen
in de westerse historische en culturele ontwikkeling.
Hij neemt die serieus en wil ze honoreren in zijn theologisch nadenken.
Hij wil theoloog bij de tijd zijn.
In dit kader kan men, toegepast, ook van de verantwoordelijkheid
in de huidige samenleving zeggen:
niet dat zij ontbreekt, maar anders dan vroeger wordt ingevuld.
Niemand neemt zijn ouders meer in huis,
maar dat wil niet zeggen dat er niet naar ouderen wordt omgezien.
Moderne ouders slaan hun kinderen niet,
wat niet wil zeggen dat ze niet meer gevormd worden.
Wel is de vraag, wat stro is en wat goud.
Wat ook weer zo verdampt en wat blijvend inspireert
en motiveert tot liefdebetoon.

In de kolommen van het NRC woedt al enige tijd een debat hierover,
dat ik kort voor u samenvat. Cindy Pielstrom pleitte voor een postmoderne,
‘globaal georiënteerde’ vorm van maatschappelijk engagement,
waarmee columnist Bas Heijne de vloer aanveegde
als ‘idealisme van het nieuwe soort,
dat iedere inhoudelijkheid overboord zet’
en van een ‘ondraaglijke lichtheid’ is.
Freelance journalist Evert Nieuwenhuis reageerde
met een luchtig artikel onder de titel ‘Feestend verbeteren wij de wereld’.
Hij neemt het op voor het ‘idealisme à la carte’
van de huidige twintigers en dertigers,
die nu eenmaal andere wegen gaan
dan die van de hemelbestormers uit vorige generaties.
Het nieuwe idealisme bruist en borrelt.
Het combineert popfestivals en politiek,
verre vakanties en ontwikkelingshulp.
Dit alles onder het motto just do it.
Kees Hudig, voorzitter van het Solidariteitsfonds Amsterdam,
hekelde dit ‘valse hiphop-idealisme’ van Nieuwenhuis.
Men kan ‘niet als allemansvriend solidair zijn’,
maar moet keuzes maken. Dan alleen komt de mens ethisch voor de dag.

Wat is de bijdrage van Bonhoeffer aan deze actuele discussie?
De houding van Pielstrom en Nieuwenhuis zou hij schizofreen vinden.
De blikrichting bij Bonhoeffer is alles
behalve die van een heroïsche persoonscultus.
Daar maakte hij de ellende dik van mee. Het ging Bonhoeffer
om zelfkennis en ‘Redlichkeit’, eerlijkheid jegens zichzelf.
De blikrichting bij Bonhoeffer is daarbij steeds sociaal.
Persoonlijke verantwoordelijkheid is maatschappelijke verantwoordelijkheid,
zij dient het collectief van een rechtvaardige samenleving.
En voor idealisme huivert Bonhoeffer.
Hij tikt alle vormen van een idealistische ethiek één voor één af
en komt uit bij een houding van concrete verantwoordelijkheid.
Hij rekent daarbij, anders dan genoemde scribenten,
sterk met de realiteit van het kwaad.
Bonhoeffer zou nooit de slappe slotzin van Rosenboom overnemen,
dat ‘immers geen mens slecht’ is.
Hij weet wel beter. Hij beleeft in zijn dagen een collectief falen.
De idealist staat als het erop aankomt volstrekt machteloos.
De enige manier om de rug te rechten, merkte hij op,
is te rekenen met het kwaad
en dan toch het goede te zoeken en te doen, tegen elke prijs,
in navolging van Jezus en in een levenshouding van gebed.
Bidden en het doen van het goede, dat is Bonhoeffers positie.
Hij zoekt het in een persoonlijke houding van concrete verantwoordelijkheid.
als enig remedie en enig mogelijke houding van verzet.
Daarbij houdt hij zijn ethiek dicht bij het voorbeeld van Christus.
Bonhoeffers komt niet uit bij een pragmatische oriëntatie
omdat hij zijn geloof overboord zet,
maar juist omdat hij zich op Christus oriënteert.
God roept ons tot de verantwoordelijke daad, tot ‘Wagnis für Andere’;
dat is leven in gemeenschap met Christus, in de geest van Jezus.

Bonhoeffer steekt de hand ook in eigen boezem,
juist als theoloog van de verantwoordelijkheid.
Hij beseft dat de Duitse kerken na de oorlog
tot een schuldbelijdenis zullen moeten komen,
en zet zich reeds aan een ontwerptekst ervan.
Het besef gefaald te hebben hoort óók bij een ethiek van verantwoordelijkheid.
Dat wordt in politiek Den Haag niet altijd begrepen,
en het zelfgenoegzame optreden van de Amerikaanse regering
die haar militairen apriori vrijwaart van rechtsvervolging
door het internationaal strafrecht,
in de Arabische landen in ruil voor dollars en subsidies,
steekt hier eveneens schril bij af.


IV.  Het laatste accent dat ik u vanmiddag aanreik
is dat van Bonhoeffer als theoloog van de stilte.
Dat mag verrassen, maar dat is hij óók,
juist als muzikaal theoloog,
wiens gestalte voor ons oprijst
tegen de achtergrond van de meest gewelddadige
eeuw uit de geschiedenis van de mensheid.
Een gevangene die nog tot ons spreekt,
een theoloog ontloken aan barre wintergrond,
dat is het getuigenis van Bonhoeffer.
Bonhoeffer, bij wie we de stilte telkens terugvinden,
als draagbalk van zijn innerlijk huis
en als grondtoon van zijn geestelijke besnaring.
De stilte, die wij in onze tijd bijna geheel zijn kwijt geraakt,
maar die van vitaal belang is.
Bonhoeffer zal de theoloog blijven
die opnieuw besefte wat de stilte,
wat stille omgang betekent
voor het aangezicht van God en mensen.
Wat de kunst is van het zwijgen
en de waarde van gebed en meditatie,
van luisteren en ‘luisterdienst’
zoals hij het noemt in zijn Leven met elkaar.

Bonhoeffer zal de theoloog blijven,
die het Arkanum opnieuw ontdekte
en naar waarde wilde schatten,
de kracht van de concentratie op Gods spreken
en op het heil ons gegeven in Jezus Christus.
Het Arkanum is bij Bonhoeffer geen onderonsje.
Hij ziet het als vitaal element van het leven van de geméénte,
in háár concentratie op de geheimen van het geloof
in haar verkondiging, gebed en lofprijzing.

Zijn college over de christologie in 1933,
dat hij hield in het Berlijn van Hitler,
begint met de magistrale zin:
‘de leer aangaande Jezus Christus begint met stilte.’
Als directeur van het kerkelijk seminarie
leerde hij zijn studenten ook zwijgen en luisteren.
Aan zijn verloofde Maria von Wedemeijer schrijft hij
dat dit een tijd van zwijgen is, waarin het leven zich
opnieuw rondom ‘het stille heiligdom van de hoogste goederen’ schikt.
En een van zijn laatste levenstekens
is het indrukwekkende gedicht
‘Door goede machten trouw en stil omgeven’.
Dit gedicht, dat de wereld over is gegaan
en in veel liedbundels werd opgenomen,
maakt duidelijk dat Bonhoeffer een soort 6e, innerlijk zintuig had,
waarmee hij de stilte hoorde, waarin alles tot hem sprak:
zijn vrienden en geliefden, zijn boeken en goede herinneringen,
de bewarende engelen waarom hij als kind leerde bidden
en het wereldwijde lied van al Gods kinderen,
dat in de stilte van de nacht opstijgt.
In de stilte van het gebed ervoer hij Christus’ nabijheid.
Bonhoeffer kon als mens en als christen niet zonder stilte.

Ik wil maar zeggen, tot slot: geen Bonhoeffer zonder stilte.
De stilte hoort bij de muziek,
zouden we met deze dag kunnen zeggen.
En bij de mens, en bij het leven.
En kan men nadenken en spreken over God,
theologie bedrijven, zonder de afstand te respecteren
die Mozes leerde bewaren bij de brandende braamstruik?
Zonder de houding te oefenen van de jonge Samuël,
toen God hem riep, waarna hij als eerste
de deuren van het heiligdom van Silo openzet.
Zo’n poortwachter van een nieuwe tijd en zo’n godsvriend
was ook Dietrich Bonhoeffer,
aan wie wij veel, heel veel waardevols te danken hebben,
te veel om vanmiddag te noemen.
Hij is een voorganger in het spreken en in het luisteren,
in het christelijk handelen en in zijn wachten op God.
De inkeer houdt de verwondering gaande in Bonhoeffer leven
en zijn wachten op God vormt de dragende grond
van zijn hoop en zijn spreken over God.  
Mij dunkt, dat de actualiteit daarvan van alle tijden is.

Ik dank u voor uw aandacht.
© 2016  Dutch Language Section of The International Bonhoeffer Society
Home English Intro Page Agenda Archief Foto's 't Werkgezelschap Links Literatuur Verslagen BWN